Hij hield hun een andere gelijkenis voor:’ Het koninkrijk van de hemel lijkt op een zaadje van de mosterdplant dat iemand meenam en in zijn akker zaaide. Het is weliswaar het kleinste van alle zaden, maar het groeit uit tot de grootste onder de planten. Het wordt een struik, en de vogels van de hemel komen nestelen in de takken.’ – Mattheüs 13:31-32
De zolen van mijn afgetrapte sneakers piepen op de bleke tegels van de supermarkt. De hele wereld is koud en we draaien allemaal de radiator dicht, maar hier is het warm. Beklemmend warm. Ik rits mijn jas open en leg twee peren in mijn winkelmandje. Sinds ik studeer, staat wekelijks in mijn agenda op maandagochtend: “BOODSCHAPPEN DOEN”. Soms voel ik me een kleuter die volwassen taken uitvoert: winkelen, koken, af en toe zelfs poetsen.
Met krakende stem wordt een extra medewerker aan kassa 3 gevraagd. Ik grabbel naar een doosje koffiepads. Ik ben moe. In mijn hoofd overloop ik de gesprekken die ik gisterenavond met twee vriendinnen op café voerde.
“Maar ben jij dan katholiek? En wat houdt dat dan in, in Jezus geloven?”
De pikante falafelballetjes zijn goedkoper deze week. Ik leg twee bakjes in mijn winkelmandje.
“En is er dan een priester? Wat is er dan wel?”
Een winkelmedewerker laat me zien waar de Griekse yoghurt staat. Ik glimlach en fezel: “bedankt.” Hij knikt en wens me een fijne dag toe, alsof het niet al de volledige voormiddag aan het stortregenen is, alsof de hele week zonneschijn en zomer brengen zal.
“En ga jij echt élke week naar de kerk? Ah, dat is met koffie?”
Ik vraag me af hoe ik aan de winkelmedewerker zou uitleggen dat ik in God geloof. Hoe ik Jezus’ woorden kan doorgeven zonder te vervallen in abstracte uitspraken als ‘genade’, ‘barmhartigheid’ en ‘evangelie’.
“Maar jij mag toch niets doen als christen?”
Ik schuifel in de rij voor de kassa’s. Ik voel me vaak een tolk wanneer ik op zondagochtend uit de kerk naar buiten stap. Alsof ik alle kerktaal moet veranderen in zinnen die mijn niet-gelovige vrienden wel begrijpen. Ik vind kerktaal van onschatbare waarde, maar ervaar dit soms ook als obstakel. Alsof taal een transformatie in de weg kan staan.
“Is dat dan een mis met een orgel?”
Voor me wipt een vrouw zenuwachtig heen en weer. Ze heeft haar boodschappen uitgespreid: twee flessen witte wijn, twee blikken bier, een sponsachtig wit brood en een pakje oude kaas. Ik ruik alcohol. Ze is haar bankkaart vergeten, grinnikt, laat haar zak opzijzetten en fezelt met dubbele tong dat ze over tien minuten terugkomt. Ik weet niet of de vrouw weet wat genade betekent. Ik wil het haar graag vertellen, maar vind er geen woorden voor.
“Maar wat is dat dan, naar de kerk gaan?”
Jezus vergeleek, beschreef en parafraseerde alle evangeliën vol. Hij wikte en woog zijn woorden zodat mensen Hem begrepen. Zijn boodschap was niet enkel voor intellectuelen, zijn woorden waren voor iedereen. Zo vergelijkt hij Gods koninkrijk met een zaadje en met zuurdesem, met kleine en tastbare dingen die het volk in de tuin of in de lade hadden liggen. De Koning der koningen had het niet over kronen, hij sprak over zaadjes en brood. God in mensvorm luisterde en sprak taal die alle grenzen overschreed.
“En Jezus is dan de Zoon van God, maar ook God zelf? En dan heb je ook nog een Geest?”
Ik betaal veertien euro voor mijn boodschappen en ga naar buiten, haal daar diep adem. De vrouw is opgelost in het drukke stadsleven, in de ochtendspits, mee met de fietsers en de gure wind weggenomen, verdwenen tussen de trammen die reizigers in wijken aaneenrijgen. Ik zou haar graag vertellen over genade, over geven wanneer anderen enkel nemen, maar moet lang zoeken voor ik de goede woorden vind.
“Oké, Jezus en God en genade. Ik begrijp het, denk ik. Bedankt. Wil je me er vaker over vertellen?”