(Ge)grond

Ik trek wollen sokken aan en schuif mijn voeten in mijn Birckenstocks. Op tafel staat een zak chips en een volle theekan die ik vastneem. Ik ga voorzichtig langs de wenteltrap omhoog.

Boven mijn hoofd klinken stemmen op het dakterras. Er zitten vijf mensen op het terras, waarvan drie semi-vreemden die ik later “huisgenoten” ga noemen, en twee jongens die blijkbaar mijn buren zijn.

We praten.

Ik kijk naar de lucht die van melkbleek naar schemerdonker kleurt, naar de gezichten van de mensen rondom me. Ze voelen nog onwennig maar ook voorzichtig vertrouwd. In mijn buik nestelt zich een wee gevoel. Het is op een manier warm, maar ook vervelend. Mijn lichaam reageert snel op verandering. Ik leef ondertussen al enkele weken in Antwerpen, een stad die nog niet de mijne is, op een kot met drie Nederlanders. Nieuwe studie, nieuwe stad, nieuw huis. Thuis?

Iemand vraagt me of ik wat te drinken wil. Ik knik ook al heb ik nog thee. Ik lik het vet en zout van mijn vingers en zet de zak chips op tafel. We zoeken naar de Grote Beer boven onze hoofden, maar vinden die niet. Op de breuklijn van lucht en land ligt een gelige schijn. Lichtvervuiling, denk ik. Ook dat is nieuw.

Ik vond het moeilijk om te vertrekken. Thuis voelde vertrouwd, als een warm nest. Ik wou eigenlijk niet als een teer kuikentje uit dat nest naar buiten springen.

Dat heb ik toch gedaan, en ik kan niet zeggen dat ik echt al gelukkig ben. Ik ben vooral op zoek naar mijn plek. Als een plantje dat nog maar net in volle grond gezet is en niet weet waar het groeien moet. Ik ben benieuwd waar ik wortel ga schieten. Gelukkig weet ik dat het wel goed komt, omdat ik in Hem geplant en gegrond ben.

Ik wijs de Kleine Beer aan. We glimlachen. Toch één sterrenbeeld gevonden.

Zo ook wens ik jou toe dat, waar je ook bent, je wortel mag schieten. Dat de grond als thuis mag voelen, en dat je meer dan ooit Gods vruchten mag dragen. Proberen we het samen?