Brood confituur

Over frambozenconfituur en chips in een brooddoos

Hij antwoordde: ‘Wie twee stel onderkleren heeft, moet delen met wie er geen heeft, en wie eten heeft moet hetzelfde doen.’ (Lucas 3:11)

Het is tien uur op een krakend koude zaterdag. We zitten in kamerjassen en pyjama’s aan de ontbijttafel. De zon is ook al wakker. Mijn ochtendhumeur heb ik onder mijn donsdekens in bed achtergelaten. Terwijl ik mijn broodje met boter en frambozenconfituur beleg, denkt mama mijmerend hardop over haar kindertijd en hoe ze thuis enkel viervruchtenconfituur aten, omdat dat de goedkoopste was.

Ik bijt in mijn pistolet. Ik hou eigenlijk niet van ontbijt en eet eerder mee voor het gezelschap en de gesprekken. In mijn hoofd maak ik versregels over hoe armoede op de bodem van viervruchtenconfituurpotten ligt, over hoe haar zussen enkel vlees aten op zondag – en dat in een tijdperk ver voordat men klimaatspijbelde of gaten in ozonlagen dichtte. Over hoe de armoede nooit aanwezig maar ook nooit veraf was.

Ik werk af en toe als student in een kinderopvang in de buurt. Aan de inhoud van een brooddoos kan je ontzettend veel afleiden. Kleuters met een doosje paprikachips en verder niets, of boterhammen zonder beleg.

Het meest pijnlijke zijn de lege brooddozen, ouders die wel een brooddoos meegeven maar weten dat ze niets hebben om die mee te vullen. Op voorhand keken we de brooddozen na. Soms is naastenliefde simpelweg choco op een boterham smeren, of een warme maaltijd geven aan een kleuter die anders enkel chips te eten krijgt. Jezus had vast ook zijn boterham gedeeld, of een kom soep gegeven aan een kind dat niets bijheeft. Jezus was vast ook naar de winkel gerend om koffiekoeken of een stuk fruit. Jezus had die extra maaltijden ook niet aangerekend.

Mama snijdt een appel in stukjes – fruit is altijd lekkerder wanneer het behapbaar is toch?- en vertelt over hoe mijn grootouders de sinaasappels tussen de onderbroeken verstopten omdat dat duur fruit is, over hoe ze enkel appels en peren aten. Ik lepel een kiwi uit.

Ik herinner me de ouders van die kinderen en hoe ze hun kleuters steevast licht beschaamd kwamen ophalen, wetende dat ze te laat waren en de opvangjuffen daardoor overuren hadden moeten kloppen. Ik weet ook hoe die geruststelden dat het niet erg was, dat ze die overtollige kwartiertjes niet zouden aanrekenen. Ik herinner me de handen, hoe ze voorzichtig aanraakten, hoe ze de kleuter mee naar buiten namen, hoe het kind met de lege brooddoos naar buiten stapte. Het gefluister dat de kleuter braaf gegeten heeft. De voorzichtige glimlach. De ‘bedankt’ voordat de deur dicht ging.

Mama geeft me een kwartje van een appel. De keuken baadt in voorzichtig zonlicht, een grote kamer vol Ikea kasten en plastic – “want dat vraagt anders te veel onderhoud” – planten. Sinds een week of twee bieden we ons huis aan aan Oekraïense vluchtelingen, mensen die land en lief achterlieten uit angst voor geweld. Thuis hebben we nog niemand ontvangen, in de kerk wel. We eten achteraf samen.

Soms is naastenliefde niet meer dan een koffiekoek geven aan iemand met honger of broodjes beleggen. Met frambozenconfituur.

Leonie